Heuvelrug

We worden overal weggejaagd

De schade van het gefeest rond nieuwjaar valt mee, zegt de burgemeester. Wel is het monumentale ijskelderhuisje in Doorn beschadigd, voor het ronde bedrag van €5000. Je kon er op wachten.

Het is van alle tijden. Jongeren die hangen, omwonenden die klagen. Ook in Doorn, welvarend dorpje op de Heuvelrug. Tot vorig jaar hingen de Doornse jongeren rond hun jongerencentrum, een monumentaal pandje in kennelijke staat, in het centrum van Doorn. Tot vermaak soms van de publieke tribune van de gemeenteraad, die al indommelend vanwege breedsprakige raadsleden de blik door de grote ramen wendt. Naar buiten, waar wordt gelachen en geroddeld, balletjes worden getrapt, blikjes worden gedronken en sigaretjes worden gerookt.

Totdat de monumentale panden worden verkocht en de jongeren een officieel plekje krijgen bij de sporthal, in een uithoek van het dorp. Lang niet alle jongeren fietsen daarheen, blijkt al snel. Veel jongeren blijven hangen rond de oude plek, waar hun paden altijd kruisen, waar leven is, en een winkel in de buurt. Tot onvrede soms, van passanten en omwonenden.

 ‘Overal waar we komen worden we weggestuurd,’ zegt een van de jongeren rond het ijskelderhuisje, een hutje in het ijskelderbos, waaronder in pre-koelkasttijden ijs werd bewaard. Het hutje -ook nog eens een winterverblijf voor vleermuizen- staat op nog geen tweehonderd meter afstand van de raadszaal, waar de burgemeester op hetzelfde moment een nieuwjaarsrede houdt, over bruggen slaan naar inwoners. Maar daar weten de jongeren niets van. 

Wel dat ze niet mogen hangen voor de plaatselijke AH, op schoolpleinen in de buurt, op een plekje voor het Zonnehuis, voor de ABN-Amrobank, noem maar op. Altijd is er wel iemand die hen wegstuurt. Het ijskelderhuisje in het ijskelderbosje is dan een logische vluchtplaats, er woont niemand in de buurt en geen ondernemer wordt er in zijn bedrijfsvoering gehinderd. 

Maar nu is het huisje weer toegetakeld, zoals dat eigenlijk alle jaren al gebeurt. Deur kapot gemaakt, bankje vernield, wat leistenen van het dak gehaald, rotzooi getrapt. De stichting die het huisje beheert schat de schade op €5000, te betalen door de gemeente. De groep jongeren die er vanavond rondhangt is daarvoor niet verantwoordelijk, zeggen de jongeren zelf. Ze weten wel wie het gedaan heeft, noemen zelfs naam en toenaam van de twee daders, die volgens hen eerder ook al huishielden, op de begraafplaats.

Dezelfde namen noemden ze eerder niet tegen de politie, want die straft liever collectief. ‘Het enige dat de politie doet is al onze namen opschrijven. U bent de eerste die gewoon hierheen komt en naar ons luistert,’ zeggen de jongens, en het ene meisje. Een van de jongens houdt een kort pleidooi voor een dak, ietsje verderop in hetzelfde bosje. ‘We timmeren er zelf wel bankjes in.’

Op de suggestie om hetzelfde pleidooi nog eens te houden op donderdagavond, wanneer de gemeenteraad debatteert over cultuur, waaronder ook het jongerenbeleid, wordt afhoudend gereageerd. ‘Ik? Moet ik dat dan zeggen, in die debatzaal?’  En eigenlijk kennen ze ook het antwoord al: er is al een jongerenruimte, bij de sporthal. Maar daar zitten andere groepen, oudere groepen. Die zijn al twintig. En het is ver fietsen. En je kunt er niet naar buiten. ‘We willen graag buiten, dan kom je elkaar tegen. En vanaf hier kun je elkaar nog eens ophalen, of even de AH in.’

Als het gesprek op de mogelijkheid van een foto komt lopen vier jongens direct het beeld uit, nog eens vijf draaien zich om, of kruipen in hun hoodies, bevreesd over juridische gevolgen of de toorn van hun ouders. Twee jongens blijven over, tot hun eigen schrik. ‘Doe dan toch maar niet.’