Gemeente

Verslag van de informateur – tweede ronde

(Ingezonden door gemeente Heuvelrug)

Verslag van de informateur – tweede ronde
26 april 2014

Inleiding
De afgelopen weken is in de Utrechtse Heuvelrug een unieke prestatie tot stand gebracht door de acht partijen die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart jl. in de Raad gekozen zijn. Eind maart is door alle partijen de wens te kennen gegeven allereerst te willen werken aan een raadsbreed programma, in overleg en consultatie met de bevolking van de gemeente. Twee werkgroepen zijn aan de slag gegaan om dit raadsbrede programma en een analyse van de financiële situatie in de gemeente te maken. Dit heeft op beide terreinen geleid tot een door alle partijen gedeeld sterk gezamenlijk fundament voor het gemeentebestuur in de periode 2014-2018.
Natuurlijk zijn politieke verschillen van inzicht daarmee niet verdwenen, verkiezingen zijn er immers om richting te geven en keuzes te maken. Door echter de programmatische besprekingen vooraf te laten gaan aan de keuze van partijen die een wethouder mogen leveren is door alle partijen een gedeelde basis gegeven aan verantwoorde gemeentelijke beleidskeuzes. Tegelijk is een wezenlijke stap gezet in de ontwikkeling van een nieuwe bestuurscultuur die open en constructief is, die een beroep doet op gezamenlijke verantwoordelijkheid, en die het werkproces openstelt voor participatie en invloed vanuit de inwoners. Bij de totstandkoming ervan hebben de ‘bruggenbouwers’ uit de bevolking ook al een essentiële rol gespeeld.
Op 25 april heb ik gesprekken gevoerd met alle raadsfracties en de burgemeester over het verdere verloop van de collegevorming. Bij iedereen bestaat grote tevredenheid over de genoemde vernieuwing van het proces en een gedeeld voornemen om de nieuwe aanpak en werkwijze vast te houden en uit te bouwen. Opvallend is dat vrijwel alle fracties van mening zijn dat de aanwijzing van wethouders en (daarmee) de vorming van een college die kan rekenen op een meerderheid in de raad, niet moet betekenen dat wordt teruggekeerd naar een gesloten bestuursstijl met dichtgetimmerde afspraken. College en Raad dienen juist op enige afstand van elkaar met elkaar te werken aan het beste beleid. Er bestaat grote eensgezindheid dat alle partijen in de raad, al dan niet met een wethouder vertegenwoordigd in het college, in staat moeten zijn om constructief invloed uit te oefenen. Beleid kan ook met wisselende meerderheden tot stand komen. Uiteraard heeft het college, en hebben daarmee de partijen die een wethouder leveren, een bijzondere verantwoordelijkheid voor de consistentie in het beleid en voor de financiële kaders die daarbij horen, maar dat laat het uitgangspunt onverlet. Bovendien is behalve over het raadsbrede programma ook over de financiële uitgangspunten en de aanpak van de begrotingsopgaven reeds brede overeenstemming bereikt.
Bij deze situatie en gezien de brede steun voor een veranderde bestuursstijl, passen inderdaad geen uitgebreide, aanvullende afspraken tussen de coalitiepartijen in de vorm van een ‘programakkoord’. Het enige onderwerp waar collegepartijen in ieder geval een gezamenlijke afspraak over dienen te maken, gelet op de uiteenlopende opvattingen op dit punt, betreft de ontwikkeling van de gemeentelijke lasten: OZB, afvalstoffenheffing en rioolrechten. Partijen verschillen van mening over de wenselijkheid van een lastenontwikkeling onder, op, of (zo nodig) boven de jaarlijkse indexering. Een te kiezen uitgangspunt hiervoor is bepalend voor de ontwikkeling van de financiële armslag van de gemeente en een gedeelde (beginsel)afspraak hierover kan jaarlijks veel politiek geharrewar voorkomen.
Over vrijwel alle andere onderwerpen zijn de afspraken en uitgangspunten neergelegd in de vergadering van 24 april; de verdere uitwerking daarvan is een taak van het nieuwe college, in nauwe samenspraak en overleg met de Raad en de bevolking.
De samenspraak met de bevolking is door alle partijen genoemd als essentiële verworvenheid van de nieuwe aanpak. Het lijkt daarom verstandig om op korte termijn (voor de zomer) knopen door te hakken over veranderingen in de werkwijze van de raad, waarin deze eensgezindheid tot uitdrukking komt en meteen een goede start kan worden gemaakt.

College
Hoe eensgezind ook het proces tot nu toe verlopen is, nu is het moment aangebroken waarop een aantal partijen wordt aangewezen die een wethouder kunnen leveren voor het nieuwe college. De meeste partijen opteren daarbij voor vier wethouders, om twee redenen: (i) de wens om een goed werkbare meerderheid in de raad te vormen (waarvoor naar het oordeel van de meesten vier partijen nodig zijn), en (ii) de grote bestuurlijke opgaven in de komende jaren, waaronder het op orde brengen van de begroting en de drie transities (wmo/zorg, jeugdzorg, participatiewet) uit Den Haag, waardoor de gemeentelijke begroting met ongeveer 30 miljoen toeneemt.
De gedachten over de samenstelling van het nieuwe college zijn verschillend en hangen vanzelfsprekend sterk samen met de eigen politieke kleur en de (inschatting van de) eigen politieke positie. Aangezien D66 na de verkiezingen de grootste partij is geworden en partijen het gebruik onderschrijven dat de grootste partij in dit proces het initiatief heeft, heb ik de gedachten die bij D66 leven tijdens de gevoerde gesprekken getoetst aan de voorkeuren van de andere partijen.
Bij de vorming van het nieuwe college zijn verschillende overwegingen aangereikt die breed van belang worden geacht. Het nieuw te vormen college
dient een adequate vertaling te vormen van de verkiezingsuitslag;
moet in staat zijn om in cultuur en personen uitdrukking te geven aan de breed gewenste open bestuurscultuur en constructieve werkwijze tussen college en raad. In die zin moet het college vorm kunnen geven aan een ‘breuk’ met het recente verleden;
moet als team kunnen opereren en gezamenlijk in staat zijn om de transities in goede banen te leiden.
Over de partijen die het meest aangewezen zijn om wethouders te leveren wordt, zoals eerder opgemerkt, verschillend geoordeeld. Alle partijen hebben aangegeven bereid te zijn om –met of zonder wethouder- deel te zijn van de nieuwe aanpak en werkwijze waarin breed en constructief wordt gebouwd aan het best mogelijke beleid, en alle partijen –wethouder of niet- geroepen zijn om het nieuwe college scherp te controleren. Het wordt als een verantwoordelijkheid van college en de gehele raad gezien om de bevolking nauw te betrekken bij de te maken keuzes en het te voeren beleid.
Zes partijen hebben aangegeven een wethouder te kunnen en willen leveren, voor twee partijen ligt daarbij niet de voorkeur.
Op basis van de voorkeuren van partijen voor de samenstelling van een te vormen college, bestaat de breedste steun voor een college ‘door het midden’, samengesteld uit D66, CDA, GroenLinks/PvdA en SGP. Deze combinatie wordt per saldo door de meeste partijen genoemd als een evenwichtige vertaling van de verkiezingsuitslag en als voldoende toegerust om vorm en uitvoering te geven aan de te maken beleidskeuzes en transities. Ook andere mogelijke collegesamenstellingen (gebaseerd op de in omvang grootste partijen, dan wel op een samenstelling meer aan de linker- of rechterzijde van het politieke spectrum) zijn aan de orde geweest en zijn gelet op de zetelverhoudingen mogelijk, maar genieten getalsmatig niet de grootst mogelijke ondersteuning.

Portefeuilleverdeling
Indien de genoemde partijen –D66, CDA, GroenLinks/PvdA en SGP- besluiten inderdaad gezamenlijk een college te vormen, is de volgende stap de verdeling van portefeuilles. Gelet op voorkeuren en beoogde kandidaten (sommige partijen hebben diverse kandidaten in gedachten, afhankelijk van de te bezetten portefeuille) bestaan daarvoor verschillende opties, die op basis van de gevoerde gesprekken op dit moment nog niet eensluidend zijn in te vullen. Partijen zullen daar in gezamenlijk overleg nadere afspraken over moeten maken. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.
D66 en SGP geven beide te kennen geïnteresseerd te zijn in de portefeuille Financiën. Doorgaans ligt het voor de hand dat de grootste (college)partij Financiën voor zijn rekening neemt, maar in de Utrechtse Heuvelrug heeft de SGP zich de afgelopen jaren in het bijzonder geprofileerd op financieel gebied, waardoor ook het onderbrengen van deze portefeuille bij de SGP goed denkbaar is.
Het verdient aanbeveling om de drie transities te verdelen over drie verschillende wethouders, gelet op de grote werkdruk die deze vanaf de eerste dag met zich meebrengen. Gelet op de inhoudelijke samenhang ligt het daarbij voor de hand om de transitie Jeugdzorg te combineren met de portefeuilleonderdelen Onderwijs en Sport, en de transitie WMO/Zorg met Sociale Zaken en Ouderenbeleid. De transitie Participatiewet, die vooral ziet op werkgelegenheid en activering, valt dan goed te combineren met Economische Zaken en Ondernemersbeleid. Alle partijen zijn van oordeel dat dit laatste onderwerp de komende jaren prioriteit geniet.
De portefeuille Ruimtelijke Ordening kan eventueel in combinatie met Verkeer en Vervoer, Bedrijventerreinen, (gemeentelijk) Vastgoed, Monumenten en Natuur worden gebracht, maar kan ook worden opgeknipt om tot een evenwichtige werkverdeling te komen.
Bij alle partijen bestaat de wens om, gelet op de transities, op het grote belang van (verder) dorpsgericht werken en op een aantal knelpunten, de portefeuille personeel en organisatie bij een van de wethouders te beleggen. De grote samenhang tussen de voorziene beleidsontwikkelingen en (veranderingen in) het personeels- en organisatorisch beleid rechtvaardigen het onderbrengen van dit terrein in politieke handen.
De landing van de portefeuille Financiën beïnvloedt in hoge mate de verdere portefeuilleverdeling. Het is om die reden niet mogelijk om een samenhangend voorstel te doen.
Inmiddels zijn wel alle partijen op de hoogte van elkaars voorkeuren en kandidaten, maar omdat daarbij de positie van individuele personen en hun privacy in het geding is, kan er hier niet verder op worden ingegaan.
Tijdens de bespreking die voor hedenmiddag is voorzien tussen de in dit verslag genoemde beoogde collegepartijen zal dus nader over de portefeuilleverdeling moeten worden gesproken. Doel is om na vanmiddag de portefeuilleverdeling ten minste op hoofdlijnen gereed te hebben, zodat volgende week kan worden begonnen met de afgesproken screening van de beoogde kandidaten. Deze kan dan in de week van 12 mei worden afgerond, waarna op 19 mei het nieuwe college kan worden geïnstalleerd.

Bert Bakker.